Bij de slager krijgt je zoon of dochter een plakje worst aangeboden, of een stukje cake bij de bakker.
Voor je er erg in hebt, zeg je het al: ‘ en wat zeg je dan?’ Je zoon/dochter heeft niet eens de kans gekregen om op zijn of haar eigen manier te reageren.
Het is een automatisme dat wij op onze beurt weer van onze ouders ingehamerd hebben gekregen.
We willen het zo graag goed doen. Ons kind iets leren en opvoeden. Aan de slager of de bakker laten zien dat we weten hoe het hoort en ons kind goed opvoeden.
Toch heeft niemand op zo’n moment plezier. En voelt niemand zich van binnen diep tevreden, voldaan of dankbaar.
Want we zijn even vergeten waar het werkelijk om draait. De slager wil graag iets geven, je kind ontvangt het met open armen en jij ziet het gebeuren en bent blij.
Terwijl iets aan een kind geven een daad van liefde is (en een commercieel handige zet, maar ook dan…), waar je niets voor terug verlangt.
Een blij gezicht, of gretig aannemen van een stukje worst, zijn prachtig om te zien en maken de wereld een beetje mooier.
Natuurlijk kun je je kind een keer influisteren dat het heel aardig is om ‘dank je wel’ te zeggen als je zoiets lekkers krijgt. Of nog beter: je geeft zelf het goede voorbeeld en bedankt de gever enthousiast en bent blij voor je kind dat hij of zij zoiets lekkers heeft gekregen.
Dan blijft nog het gevoel van het (aangepaste) kind in jou dat je zo van binnen kunt voelen. Namelijk dat je het ook voor de slager/bakker goed wilt doen. En wilt laten zien dat je weet hoe het hoort. Dat deel in jou dat ook maar van zijn ouders heeft geleerd hoe het moet, kun je liefdevol influisteren dat het allemaal goed komt: met zowel jou, de slager als met je kind.